Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen gans Israel zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: [24]Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve [hebben wij] aan den zoon van Isai; naar [25]uw tenten, o Israel! [26]Voorzie nu uw huis, o [27]David! Zo ging Israel naar zijn tenten. 24. Vergelijk 2 Sam.20:1. De zin is dat zij met het koninkrijk van David niet wilden te doen hebben, omdat zij, naar hun gevoelen, geen voordeel te verwachten hadden. Zij spreken vragenderwijze, om te sterker te loochenen. Zie Gen.18:17. 25. Dat is, een iedere kere weder naar zijn huis en naar de zijnen. 26. Dat is, dat hij zorg voor zichzelven drage, en niet voor ons, maar ons met vrede late. 27. Zij verstaan de nakomelingen Davids en die hem toegedaan waren; maar hebben hem genaamd, uit verachting, den zoon van Isai.